Groeten uit ’s Gravenzande
Tegenwoordig verblijf ik geregeld in ’s Gravenzande sinds mijn dochter daar met haar man woont. Hij woont er zelf al tientallen jaren. Het Westland was nieuw voor mij. Vanuit Twente reis je er niet zo snel naartoe. Nu dus wel.
Onlangs ruimde ik samen met mijn broer en zus de spullen van mijn overleden moeder op.
Haar papieren bevonden zich in allerlei dozen en lades en ze lagen ongeordend door elkaar. Het sorteren op zich was al een heel werk. Mijn moeder bewaarde namelijk alles wat ze belangrijk vond. Dus ik vond rouwbrieven van oudooms en -tantes en overgrootouders die deels al voor de Tweede Wereldoorlog het tijdelijke voor het eeuwige hadden verwisseld.
Menu’s van bruiloftsfeesten waarvan de echtparen zelf niet meer in leven waren.
Eindeloos veel kaarten met aankondigingen van allerlei verschillende gebeurtenissen.
Geboortekaartjes van de klein- en achterkleinkinderen, niet van de kinderen want daar hadden ze destijds geen geld voor.
Eigendomsaktes van percelen die soms niet eens meer bestonden. Wel bijzonder archiefmateriaal voor Kampens archivaris, verzekerde mijn schoonzoon mij.
Het was een hele trip down memory lane. Een leven van 91 jaar in omgekeerde volgorde als het ware.
Meer recent: tekeningen van haar kleinkinderen, felicitaties voor oopa en ooma. Voor haar waren ze waardevol en dat snap ik want ik bewaar ze nu zelf ook.
Er was een tekst die ze kreeg na het overlijden van mijn vader in 2002:
‘ik hoor muziek
Die zachtjes lacht
Daar is de nacht
Heel diep, heel blauwe
kom gouw opa!
Kom gouw….!
Ik weet zeker god houd van jouw.’
Ontroerend in al zijn eenvoud en wat een zeggingskracht.
Mijn moeder was niet zo scheutig met de woorden ‘ik hou van je’. Zij liet overigens wel duidelijk merken dat ze om je gaf. Maar haar generatie vond het uiten van gevoelens in woorden moeilijk. Daarom is datgene wat ze bewaarde extra bijzonder. Alle kerstkaarten die ik stuurde met een foto van ons besneeuwde huis bijvoorbeeld. Briefjes van mij, soms kattenbelletjes. Ik ben altijd de schrijver van de familie geweest en zij hechtte er dus waarde aan zonder dat ik dat wist.
Ik vond de rouwbrieven die mijn oma kreeg nadat mijn opa op 66-jarige leeftijd was overleden (net zo oud als John, wie had dat ooit kunnen denken). Voor mijn moeder was dat een traumatische ervaring want hij overleed volkomen onverwacht aan een hartinfarct en zij had een sterke band met hem. Ik kan me moeiteloos voor de geest halen hoe haar broer, oom Harrie, bij ons aan de deur verscheen. Mijn oom kwam nooit zomaar, we wisten meteen dat er iets ernstigs was. Mijn moeder begon te gillen, het was beangstigend. Ik was dertien jaar en het maakte een onuitwisbare indruk.
In die rouwbrieven vond ik veel teksten die je zo kunt overzetten naar het hier en nu: over een God die trouw is en steun zal bieden. Over de hoop waarmee we leven. Maar ook de erkenning dat het zwaar is en blijft. Verdriet is tijdloos in al haar verschijningsvormen.
Zij heeft mijn vader 19 jaar overleefd. Het waren zware jaren voor haar. Tot een paar dagen voor haar overlijden zei ze nog dat er geen dag voorbijging dat ze hem niet miste. Hij was de spil waar haar hele leven om draaide. En dat, terwijl ze een in mijn (kinder)ogen heel saai huwelijk hadden. Er was nooit veel vertoon van genegenheid, wel van vertrouwdheid. Ze konden uren lang genoeglijk samen zwijgen. De waarde daarvan heb ik in mijn eigen huwelijk ook leren kennen. Je zag dat ze erg graag bij elkaar waren en daarbij hadden ze eigenlijk ook geen anderen nodig. Er waren weinig hoge toppen maar ook geen diepe dalen in hun relatie en dat paste bij hen allebei.
Mijn vader was verder de minst romantische persoon die ik ooit gekend heb. Bracht nooit een bloemetje mee en gaf mijn moeder zelfs geen verjaardagscadeaus. Dat vond hij onzin en zonde van het geld. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat mijn ouders bijna hun hele leven geldzorgen hebben gekend dus er was wel een oorzaak voor dit gedrag.
Tussen de papieren vond ik een oude zwart-wit ansichtkaart met een strandtafereel:
‘ ’s Gravenzande, Strandvermaak’, stond erop.
Er zat een postzegel van 2 cent op. Van de datum was alleen 194.. zichtbaar. Het was waarschijnlijk ergens in 1947 of 48.
Mijn ouders kregen verkering toen mijn moeder 17 was en mijn vader 25. Dat was in 1947.
Mijn vader zat vanaf de oorlogsjaren bij de marine. Het was zijn droom om een zeevarend leven te gaan leiden. Eerst was hij in Engeland gestationeerd, later werkte hij bij de mijnenopruimingsdienst aan de Nederlandse kust. Ook in ’s Gravenzande dus.
En van daaruit stuurde hij de waarschijnlijk eerste kaart ooit aan mijn moeder. Zowel haar voor- als achternaam waren verkeerd gespeld (Mej. Sietske Veldman) dus ik denk dat ze elkaar nog niet zo lang kenden. ‘Groeten van Wim’, staat erop, en ‘Vlugtenburg’ Kon. Marine. Dat blijkt een strandpark te zijn waarvan de naam nog steeds bestaat. Blijkbaar was hij daar ondergebracht. En verder geen ‘veel liefs’ of iets dergelijks. Nuchterheid zette ook toen al de toon!
Mijn moeder vertelde dat zijn blonde haardos vaak rood was als hij een weekend vrij had, veroorzaakt door al die tot ontploffing gebrachte mijnen. Ze maakte zich geregeld zorgen want het was een riskante baan. Mijn vader maakte zich er nooit erg druk over.
Vanwege mijn moeder heeft hij zijn droom om zeeman te worden opgegeven. Zij had er geen zin in om een leven te gaan leiden waarbij zij elkaar maanden achter elkaar niet zouden zien. Waarschijnlijk had ze dat ook niet gekund want mentaal was ze niet zo sterk.
Hij heeft zich toen omgeschoold tot timmerman, en uiteindelijk werd hij meubelmaker.
Die kaart dus. Het stemt me weemoedig als ik bedenk dat hij al die jaren bewaard is gebleven tussen alle spulletjes die voor haar van waarde waren.
Het ’s Gravenzande in kleur van tegenwoordig, waar ik langs het strand wandel met mijn dochter en kleindochter, ziet er vast heel anders uit dan toen hij er rondliep.
Uiteindelijk werd het een lang en gelukkig huwelijk.